. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 95. — LABIATAE. 229 bestuiving plaats heeft. Tegen het laatst van den bloeitijd kromt deze tak zijn top zoover terug, dat hij onder de heimknopjes komt te liggen en er dus zeifbestuiving kan plaats hebben. Overigens is de inrichting der bloem als bij G. Tetrahit. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in geheel Europa op bouwland voor. De vorm y-. is bij Deventer, V'oorschoten, Katwijk, Wassenaar, Baarn en op Sint-Philipsland gevonden, de grootbloemige vorm bij Charlois, Rotterdam en op den Sint-Pietersberg. Van den vorm .3. is I. genuina b
Image details
Contributor:
Central Historic Books / Alamy Stock PhotoImage ID:
PFNW2WFile size:
7.1 MB (221.6 KB Compressed download)Releases:
Model - no | Property - noDo I need a release?Dimensions:
1410 x 1772 px | 23.9 x 30 cm | 9.4 x 11.8 inches | 150dpiMore information:
This image is a public domain image, which means either that copyright has expired in the image or the copyright holder has waived their copyright. Alamy charges you a fee for access to the high resolution copy of the image.
This image could have imperfections as it’s either historical or reportage.
. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 95. — LABIATAE. 229 bestuiving plaats heeft. Tegen het laatst van den bloeitijd kromt deze tak zijn top zoover terug, dat hij onder de heimknopjes komt te liggen en er dus zeifbestuiving kan plaats hebben. Overigens is de inrichting der bloem als bij G. Tetrahit. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in geheel Europa op bouwland voor. De vorm y-. is bij Deventer, V'oorschoten, Katwijk, Wassenaar, Baarn en op Sint-Philipsland gevonden, de grootbloemige vorm bij Charlois, Rotterdam en op den Sint-Pietersberg. Van den vorm .3. is I. genuina bij Nijmegen en Werkendam, en II. parvi- flora zeldzaam gevonden. Van de laatste is een vorm met witte bloemen bij Waalre gevonden. Volksnaam. In de Graafschap Zutphen heet de plant raai. G. ochroleüca') Lmk. Bleekgele hennepnetel (fig. 276). Bij deze plant is de stengel met rugwaarts gerichte haren zacht behaard. Hij is meest los met afstaande takken, zelden met bundels van takken bezet. De bladen zijn langwerpig-eirond tot langwerpig- lancetvormig, langgesteeld, de bovenste echter bijna zittend, met wigvormigen voet, spits, ge- zaagd , kort behaard. De bijschermen zijn 5-15-bloemig. De kelk (fig. 276) is zijdeachtig behaard met bijna gelijke lancetvormige tanden. De bloemkroon is vrij groot (2-3 cM), 3-4 maal zoo lang als de kelk, geelachtig wit met ver uitstekende, dunne buis, de bovenlip is iets ingesneden getand, de onder- lip is fijn gekarteld en heeft een lichtgele plek, deze is zelden purperkleurig. Deze soort wordt door Ascherson als een onder- soort van G. Ladanum beschouwd. 7-30 cM. ; Biologische bijzonderheden. De inrichting der bloem (fig. 277) met het oog op de bestuiving is als bij G. Tetrahit, doch de buis der bloemkroon is hier 18-20 mAl lang met een bovenste verwijd gedeelte van 6-7 mM. De stijltakken zijn hier langer dan de helmknopjes der langere meeldraden, zoodat insecten eerst langs den stempeltak strijken en dan dus kruisbestuiving bewerken. Later kan